1. Future Legend:
Een van de redenen waarom we zo van Bowie houden, is zijn steeds veranderende image. De als David Robert Jones geboren muzikale kameleon veranderde vroeg in zijn carrière ook meerdere keren van artiestennaam. Aangezien er al een Davy Jones bij de populaire groep The Monkees zat, realiseerde Bowie zich halverwege de jaren zestig dat hij een artiestennaam nodig had om zich te kunnen onderscheiden. Hij noemde zich zelfs tijdelijk Tom Jones! In september 1965 koos hij officieel voor de veel interessantere naam Bowie, naar het beroemde mes van de Amerikaanse kolonel Jim Bowie. “Het ultieme Amerikaanse mes”, verklaarde de toekomstige legende.
2. Oh! You Pretty Things:
De jonge Bowie raakte in de jaren zestig helemaal onder de indruk van het debuutalbum van The Velvet Underground & Nico. Ver voordat de plaat in de rest van de wereld een legendarische status aannam, coverde hij al de geniale Lou Reed-compositie I’m Waiting For The Man (een latere Bowie-versie is bijvoorbeeld te horen op het livealbum Santa Monica ’72). Bowie noemde de volstrekt unieke rockformatie zelfs de grootste invloed op zijn eigen werk. Het nummer Queen Bitch op Hunky Dory gaat over The Velvet Underground en in het meest experimentele latere werk zijn de sporen van de band terug te vinden. Op zijn beurt was Bowie overigens van grote invloed op de carrière van Reed, als producer van de doorbraakplaat Transformer.
3. It Ain’t Easy:
In 1967 kwam het titelloze debuutalbum van Bowie uit, dat geen commercieel succes wist te oogsten. Een zoekende Bowie probeerde in de periode daarna onder meer voet aan de grond te krijgen bij het net door The Beatles opgerichte label Apple Records. Zonder succes. Apple Records werd destijds overspoeld met aanbiedingen van muzikanten, managers en aanverwante figuren die graag met het jonge label in zee wilden en het aantal demotapes was nauwelijks te tellen. De toenmalige manager van Bowie, Ken Pitt, schrijft in zijn boek David Bowie: The Pitt Report dat hij en Bowie na drie maanden onduidelijkheid uiteindelijk werden afgewimpeld met een klein briefje: “As we told you on the phone, Apple Records is not interested in signing David Bowie. The reason is that we don’t feel he’s what we’re looking for at the moment. Thank you for your time.”
4. Hello Spaceboy:
In 1969 gebeurde waar Bowie zo lang naartoe had gewerkt: Space Oddity leverde hem als single de doorbraak op waar hij op zat te wachten. Het nummer werd zo bekend dat het oorspronkelijke titelloze tweede album ook de naam Space Oddity ging dragen. Toch werd deze plaat geen groot succes, wellicht mede omdat de rest van het songmateriaal weinig met de hit van doen had en meer leek op het oudere materiaal van Bowie. Derde plaat The Man Who Sold The World (1970) kan volgens velen dan ook meer gezien worden als de start van de Bowie zoals we die zijn gaan kennen, en dat album deed het net als opvolger Hunky Dory (1971) vrij goed. Maar het was nog niets vergeleken met wat komen ging…
5. Starman:
Met The Rise And Fall Of Ziggy Stardust And The Spiders From Mars maakte Bowie zich permanent onsterfelijk. Maar hoe kwam hij eigenlijk aan zijn meest legendarische personage? In 1966 zeg hij voor het eerst Vince Taylor, een Britse rock & rollzanger die mede dankzij zijn gebruik van verdovende middelen langzaam gek werd. Dat inspireerde Bowie tot Ziggy Stardust, die (ook) slachtoffer werd van zijn eigen succes. Wat ongetwijfeld heeft bijgedragen aan de definitieve doorbraak met het album is de legendarische uitvoering van Starman in Top Of The Pops. Met opvolger Aladdin Sane ging Bowie verder op het personage, hoewel de naam Ziggy Stardust daar niet expliciet genoemd wordt.
6. Golden Years:
In 1974 verhuisde Bowie naar de Verenigde Staten om daar uiteindelijk in Los Angeles te belanden. Het zou een verhuizing blijken die veel invloed op zijn muziek had, zo was meteen al te horen met Diamond Dogs. Deze opvolger van het matige coveralbum Pin Ups liet al voorzichtig de soul- en funkinvloeden horen die op Young Americans (1975) pas echt naar buiten kwamen. Het laatste album in deze periode was het legendarische Station To Station, waarop Bowie bovendien opnieuw een legendarisch personage introduceerde: The Thin White Duke. Qua uiterlijk wat normaler dan zijn eerste alter ego’s, maar schijn bedriegt: The Thin White Duke was, mede dankzij de cocaïneverslaving waar Bowie mee kampte, één van zijn meest grillige personages. Die cocaïneverslaving was voor Bowie een reden om Los Angeles te verlaten, waarna hij via een aantal omzwervingen in Berlijn terecht kwam.
7. Loving The Alien:
Hoewel Bowie al enige acteerervaring had opgedaan in de korte films The Image (1967) en Love You Till Tuesday (1969), ging zijn carrière als acteur pas echt van start met het sciencefiction-meesterwerk The Man Who Fell To Earth (1976), van de onvolprezen regisseur Nicolas Roeg. In deze cultfilm zette Bowie een verbluffende prestatie neer als alien die op aarde belandt en daar een bedrijf begint. Het was het startsein voor een bijzondere filmcarrière, met opmerkelijke prestaties in prachtfilms als Merry Christmas Mr. Lawrence (Nagisa Oshima, 1983), Scorsese’s The Last Temptation Of Christ (1988), David Lynch’s Twin Peaks: Fire Walk With Me (1992) en Julian Schnabels Basquiat (1996, waarin hij Andy Warhol speelt). Onderstaand fragment uit The Man Who Fell To Earth is overigens afgeraden voor mensen met een zwakke maag.
8. Fantastic Voyage:
Er valt natuurlijk altijd over te discussiëren, maar wat ons betreft maakte Bowie zijn beste albums in de zogenaamde Berlijnperiode. Na een tijdje in Zwitserland te hebben gewoond kwam hij in 1976 in de Duitse hoofdstad terecht en raakte hij meer dan geïnteresseerd in de muziekscene daar, met de krautrock voorop. Hij begon te werken met Brian Eno en Iggy Pop (met die laatste deelde hij bovendien een appartement en werkte hij mee aan nummers voor diens albums The Idiot en Lust For Life). Het resulteerde in de albums Low, “Heroes” en Lodger, waarbij met name die eerste twee uitermate invloedrijk bleken dankzij hun experimentele maar toch toegankelijke geluid.
9. Bring Me The Disco King:
Het jaar 1983 zag een grote ommekeer in de carrière van Bowie. Oorspronkelijk zouden de sessies die uiteindelijk tot het album Let’s Dance zouden leiden gedaan worden met producer Tony Visconti, maar Bowie bedacht zich en koos voor discolegende Nile Rodgers. Hoewel Bowie zelf later meerdere malen zou aangeven dat Let’s Dance wat hem betreft geen overdreven commerciële plaat is, was het succes enorm en kreeg Bowie te maken met een hele nieuwe generatie fans. Het maakte hem wat onzeker, omdat hij met dat type publiek eigenlijk nauwelijks feeling had. Matige albums als Tonight en Never Let Me Down waren het gevolg.
10. Changes:
Een hereniging met Brian Eno resulteerde in 1995 in het sterkste Bowie-album sinds Scary Monsters. Op 1.Outside had de meester zichzelf opnieuw uitgevonden, met een moderne, industriële sound en grandioze songs als Hallo Spaceboy en I’m Deranged. Ook op de – vaak wat onderschatte – opvolgers Earthling (1997, waarin zelfs jungle en techno zijn verweven) en Hours… (1999) bewees Bowie wederom met de tijd mee te kunnen gaan en daarbij toch zijn eigen herkenbare sound te behouden. En laten we eerlijk zijn, dat lukte maar weinig van de generatiegenoten die hetzelfde probeerden. Ook in het nieuwe millennium bleef het muzikale wonder op dreef met het fantastische Heathen (2002) en opvolger Reality (2003). Kortom, Bowie was terug. Maar voor hoelang?
11. The Return Of The Thin White Duke:
Ongeluk lag op de loer tijdens de succesvolle Reality-tour in 2004. In juni van dat jaar speelt Bowie op het Duitse Hurricane-festival, waar hij een plotselinge pijn in zijn borst voelt. Het blijkt een lichte hartaanval en de overige concerten van de tour worden afgelast. In de jaren daarna is het stil rondom de legende. Nog af en toe duikt hij op tijdens concerten en op albums van andere artiesten, maar het lijkt er sterk op dat Bowie zich heeft teruggetrokken uit de muziek. Producer Ken Scott (die aan onder meer Ziggy Stardust) werkte) voorspelt echter een comeback in Lust For Life Magazine: “Let op mijn woorden: een genie als David Bowie kan niet stoppen met creatief zijn.” Op 8 januari 2013 (Bowie’s 66e verjaardag) krijgt Scott gelijk, met de release van de comebacksingle Where Are We Now? en de aankondiging van een nieuw album: The Next Day. De plaat blijkt een nieuw artistiek hoogtepunt in Bowie’s carrière. The Thin White Duke was (wederom) terug, zo geniaal als in zijn gloriejaren! Het onlangs verschenen laatste werk Blackstar werd eveneens bedolven onder de lovende kritieken.